Een medewerkster had een jaarcontract dat eindigde op 30 september 2021. In april 2021 werd ze ziek en vervolgens heeft ze niet meer gewerkt. Op 25 augustus 2021 is haar in een videogesprek medegedeeld dat het contract niet zou worden verlengd. Op 27 augustus 2021 krijgt ze een nette mail met wat haar te wachten staat in verband met het beëindigen van haar jaarcontract. Is dat een rechtsgeldige aanzegging einde contract?

Aanzegvergoeding
Aangezien het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor meer dan zes maanden betreft, geldt voor de werkgever bij het einde van die arbeidsovereenkomst een zogenoemde aanzegplicht: de werkgever dient de werknemer uiterlijk één maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de overeenkomst en, bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.

Indien de werkgever deze aanzegverplichting in het geheel niet nakomt, is hij aan de werknemer een aanzegvergoeding verschuldigd. Indien de werkgever de aanzegverplichting niet tijdig is nagekomen, is hij de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd.

In dit geval eist de medewerkster een aanzegvergoeding van bijna € 3.500.

Beoordeling verzoek
De wet eist dat de werkgever de aanzegging schriftelijk doet, als waarborg om discussies achteraf over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen. Onder ‘schriftelijk’ kan ook een elektronische kennisgeving/mededeling worden verstaan. Een mondelinge aanzegging volstaat dus niet.

In dit geval had de werkgever de medewerkster uiterlijk op 30 augustus 2021 schriftelijk moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

De rechter is van oordeel dat de werkgever met de e-mail voldoende duidelijkheid heeft verschaft over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst. De e-mail verwijst in de aanhef naar het beëindigen van het jaarcontract en vermeldt verder over wat de medewerkster in verband daarmee te wachten staat zoals dat ze ziek uit dienst gaat,  wordt aangemeld bij het UWV en dat er door de werkgever wordt gezorgd voor een eindafrekening waarbij haar openstaande vakantiedagen en opgebouwde eindejaarsuitkering worden uitbetaald. Tevens geeft de werkgever in die e-mail te kennen dat de medewerkster nog een formele opzeggingsbrief zal ontvangen. De e-mail was dan ook onmiskenbaar gericht op het verstrekken van informatie over het vervolg van de arbeidsrelatie.

Dat de medewerkster de formele opzeggingsbrief die in die e-mail wordt genoemd niet heeft ontvangen, nog daargelaten voor wiens risico dat dient te komen, doet aan het voorgaande niets af. In de arbeidsovereenkomst is immers bepaald dat deze van rechtswege eindigt op 30 september 2021. Opzegging door de werkgever is daarom niet vereist.

Conclusie
Voor de medewerkster was na ontvangst van de e-mail én de daaraan voorafgaande mondelinge mededeling op 25 augustus 2021 duidelijk dat haar arbeidsovereenkomst zou eindigen. De einddatum van de arbeidsovereenkomst was eveneens bekend. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever na haar mondelinge en schriftelijke mededelingen andere mededelingen heeft gedaan op grond waarvan twijfel of onzekerheid bij de medewerkster zou bestaan over het al dan niet eindigen van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de werkgever met de e-mail van 27 augustus 2021, in vervolg op de mondelinge mededeling die op 25 augustus 2021 is gedaan, heeft voldaan aan de wettelijke aanzegverplichting. Het verzoek om toekenning van een aanzegvergoeding wordt dan ook afgewezen.

Let op: Mogelijk heeft de medewerkster gedacht: niet geschoten is altijd mis. Maar de in het ongelijk gestelde partij wordt veelal in de proceskosten veroordeeld. Zo ook in dit geval.